Het stadje is wereldwijd bekend vanwege 2 dingen: Hier wordt ongeveer 50% van alle Opaal in de wereld gedolven en ruim de helft van de mensen leeft ondergronds. De naam van het vreemde plaatsje komt van de Aboriginal woorden
Kupa Piti, wat zo ongeveer
blanke man in een gat betekend.
Het eerste wat we deden toen we aankwamen was een bezoek brengen aan het museum van Coober Pedy, over de stad zelf. De hoogtepunten van dit museum is de uitleg over hoe de mensen hier ondergronds leven (inclusief een bezoek aan een van hun huizen). In de huizen is het hele jaar door rond de 25 graden, en dat is wel lekker aangezien het hier 55 graden in de schaduw kan worden in de zomer! Er is geen verwarming of airconditioning nodig en de huizen zijn vrijwel geluidsdicht... En in plaats van bijvoorbeeld een televisiekastje kopen, hak je gewoon een gat in de muur en zet je de tv daarin!
Leuk ook was de geschiedenis van het delven van de opaal: Over de mensen die over de hele wereld naar Australie kwamen om hun geluk te beproeven, vaak veel geld verdienden en de meesten die het wegdronken of weggokten... De Opaal mag hier alleen door individuelen worden gedolven en niet door grote organisaties. Het mooie daarvan is dat iedereen kan komen, voor een vijftigtal euros krijg je een stuk grond, waarmee je mag doen wat je wilt. Om alles te laten zien (ook hoe het vroeger was) is een wandeling door een oude mijn inbegrepen.
Ons hostel was ook onder de grond (in een heuvel uitgehakt) en het was te merken hoe aangenaam het moet zijn om zo te leven, echt waar... En ook hebben we een uitgehakt kerkje bezocht, en dat was echt prachtig om te zien, ook ondergronds, met een heerlijke echo, erg mooi! En het vertrek was de volgende ochtend, na een onbeperkte-pizza-avond in de plaatselijke pizza tent.